Niet giftige slangen in Spanje

  1. Geelgroene Toornslang (Coluber Viridiflavus)
  2. De gladde slang (Coronella austriaca)
  3. De esculaapslang (Elaphe longissima)
  4. De trapslang (Rhinechis scalaris)
  5. De adderringslang (Natrix maura)
  6. De girondische gladde slang (Coronella girondica)
  7. De hoefijzerslang (Coluberhippocrepis)
  8. De ringslang (Natrix natrix)

Niet alle slangen in Spanje zijn giftige slangen, het merendeel is zelfs niet giftig. Soms is het zeer moeilijk om te weten welke soort het is omdat sommige soorten sterk op elkaar lijken.

Is men gebeten door een slang, dan kan men best een dokter bezoeken, indien mogelijk met een goede beschrijving van de slang of zelfs met de gedode slang zodat er snel actie door de medische diensten kan ondernomen worden, indien nodig.

1. Geelgroene Toornslang (Coluber Viridiflavus)

Foto: Jean-Jacques MILAN

De lengte van deze slang gaat van 1,50 tot 1,95 meter, hij heeft een slank lichaam, een kleine kop en de grondkleur is zwartgroen met gele stippen, zijn onderkant is meestal geel met donker groene of zwarte stippen.

Deze slang leeft vooral op de grond, maar kruipt vlot over rotsen en struiken. De vindplaatsen zijn meestal droge en begroeide bossen, heuvels, struikgewassen en ruïnes.

Overdag is hij zeer actief en het is een zeer agressieve slang, bijt hij dan laat hij niet snel los maar deze slang is niet giftig.

Zijn voedsel bestaat voornamelijk uit hagedissen, vogels, muizen en andere slangen.

Hij houd een winterslaap van begin december tot eind februari.

2. De gladde slang (Coronella austriaca)

Foto: Christian Fischer

Dit is een slang uit de familie van de gladde slangen (Colubridae). De gladde slang is een bedreigde en beschermde diersoort, het is verboden om ze te vangen of te doden.

De gladde slang leeft in heel Europa, zelfs in Groot-Brittannië waar minder reptielen voorkomen dan in de rest van Europa.

Ze zijn te vinden in droge en open hellende gebieden zoals bosranden, heidevelden en wegbermen, waar ze overdag op prooien jagen.

De meeste exemplaren worden maximum 80 centimeter lang en deze slangensoort is niet giftig.

Ook is deze soort niet agressief en vlucht liever dan hij bijt. Het belangrijkste verschil met de andere twee inheemse slangensoorten, de ringslang (Natrix natrix) en de adder (Vipera berus), is de zeer gladde schubbenhuid over het hele lijf.

Als een vervellingshuid gevonden wordt kan door het ontbreken van kieltjes op de schubben geconcludeerd worden dat het om een gladde slang ging.

Van de adder is de gladde slang te onderscheiden door de ronde pupil, de duidelijk slankere bouw, een hooguit wat vage zigzagtekening en een langere staart. De kleur is meestal lichtbruin tot -grijs met op de rug enkele naast elkaar gelegen rijen kleine vlekjes die soms samensmelten tot een (soms zigzag) streep.

3. De esculaapslang (Elaphe longissima)

Foto: FelixReimann

Dit is een niet-giftige slang uit de familie gladde slangen (Colubridae).

De maximale lengte is ongeveer 2 meter waarmee het een van de langere soorten is in Europa. Meestal zijn deze slangen tussen 1,2 en 1,4 meter. De kleur is meestal donkergroen tot olijfgroen aan de bovenzijde en een beige tot gele buik.

De buikschubben zijn grover om beter over bomen en takken te kunnen klimmer. Over de hele lengte zitten hier en daar witte puntjes op de schubben, vooral bij de flanken en soms in een patroon op de rug, en soms heeft de hals een lichte band.

Deze soort is een uitstekende klimmer maar die ook wel op de bodem jaagt. De slang is niet kieskeurig qua biotoop; droog of vochtig, als het maar niet extreem wordt, zo is hij in zowel bossen als graslanden te vinden.

Er dient wel enige vegetatie aanwezig te zijn om zich te kunnen verschuilen en om in te jagen. Het voedsel bestaat uit kleine zoogdieren en vogels, die eerst gewurgd worden en dan pas opgegeten.

4. De trapslang (Rhinechis scalaris)

Foto: Benny Trapp

De trapslang is een niet-giftige slang uit de familie gladde slangen (Colubridae).

De slang dankt de naam aan het patroon van de jonge dieren dat aan een ladder doet denken (Latijns: scalarum = ladder).

De tekening bestaat uit een dubbele streep aan weerszijden van de rug hebben met regelmatige verbindingsstrepen. Naarmate de slang ouder wordt vervagen deze dwarsstrepen maar de lengtestrepen op de rug blijven. Andere exemplaren hebben ook op de flanken strepen of vlekken.

De basiskleur is meestal bruingrijs tot crèmewit en de strepen meestal zwart, soms donkerbruin.

De trapslang wordt maximaal 160 centimeter lang maar voor de meeste slangen blijft dit beperkt tot ongeveer 120 cm.

Het voedsel bestaat uit kleine knaagdieren, grotere insecten en kleine vogels, de slang klimt in bomen om nesten leeg te roven.

Grotere prooien worden gewurgd. De leefomgeving bestaat uit zonnige en droge plekken met veel vegetatie, maar niet in het dichte bos maar aan de bosranden.

De slang komt voor in Frankrijk, Portugal, Italië en Spanje.

De slang kent een winterslaap maar die is korter dan de meeste andere dieren die noordelijker leven.

5. De adderringslang (Natrix maura)

Foto: Antonio.Trindade

Dit is een slang uit de familie van de gladde slangen (Colubridae).

Deze slang leeft in geheel westelijk Europa.

Deze soort is niet giftig en dus ook niet gevaarlijk voor de mens, hoewel de slang wel kan bijten.

Het voedsel bestaat uit vissen, kikkers en padden, deze soort kan dus goed zwemmen.

Het leefgebied bestaat uit waterrijke bossen, poelen en vennen, bosranden maar ook in flinke begroeide vijvers wordt de slang aangetroffen. Als de slang niet op jacht is, dan ligt ze meestal te zonnen op het droge; bij slecht weer ziet men de slangen niet omdat ze schuilen in bv. holle bomen.

Adderringslangen zijn koper- tot lichtbruin met ronde zwarte vlekken die soms een dambord motief vormen, soms wat smaller zijn en doen denken aan een bandering.

De pupil is rond en de totale lengte is ongeveer 70 centimeter, soms iets langer. De kop is wat breder dan andere Natrix-soorten. Door de kleuren lijken sommige van deze slangen erg veel op de gewone adder (Vipera berus).

Mocht men op vakantie ooit twijfelen, neem dan geen risico; in tegenstelling tot de adderringslang zijn adders giftig.

6. De girondische gladde slang (Coronella girondica)

Foto: Esv – Eduard

Dit is een slang uit de familie gladde slangen (Colubridae).

De girondische gladde slang is moeilijk van andere slangen te onderscheiden omdat het dier geen bijzondere kenmerken heeft.

De basiskleur is meestal lichtgrijs tot lichtbruin, met op de rug een tekening van vage donkere strepen die in de nek veranderen in lengtestrepen tot op de kop.

Achter het oog zit een oogvlek die naar de rug toe vervaagt en op de punt van de snuit snuit is een donkere vlek te zien over de hele breedte, de snuit is meestal geel tot geelwit.

Deze slang wordt tot 90 centimeter lang, is niet giftig en is veel zeldzamer dan de ‘gewone’ gladde slang (Coronella austriaca), die in grote delen van Europa leeft.

De girondische gladde slang komt alleen voor in Spanje, Portugal, het zuiden van Frankrijk, Sicilië en in het noordwesten van Afrika.

Het dier is sinds enige tijd beschermd omdat de soort zeldzamer wordt. De habitat bestaat uit droge, open gebieden bij voorkeur met rotsen, ruïnes of oude muren.

Deze soort eet voornamelijk hagedissen. Omdat het een nachtdier is, worden vooral gekko’s gegeten omdat de meeste gekko’s eveneens ’s nachts leven.

7. De hoefijzerslang (Coluberhippocrepis)

Foto: Kolforn (Kolforn)

Men vindt deze slang in Spanje, Sardinië, Griekenland en in Noord-Afrika.

Hij is gewoonlijk 1 meter lang hoewel men ook wel hoefijzerslangen heeft aangetroffen van anderhalve meter.

De hoefijzerslang heeft een vrij lange kop die aan de bovenzijde plat is en naar de nek toe breed uitloopt. Men kan duidelijk zien waar de nek begint. Het lichaam is betrekkelijk dik, dat naar de staart smal toe loopt en eindigt in een punt. De omvang van zijn staart is afhankelijk van het geslacht van het dier.

Zijn oog is aan de onderkant omlijnd door een halve cirkel van veelzijdige schubjes.

De hoefijzerslang is geel of geel-grijs van kleur. Op zijn rug heeft hij een groot aantal, regelmatig verdeelde, zwartomlijnde grijze vlekken.

Hij dankt de naam aan de hoefijzervormige tekening op de achterzijde van zijn kop. Deze tekening bestaat uit twee zwarte lijnen, die de nek aan weerszijden sieren. Tussen de lijnen zit een vlek. Deze vlekken liggen in 3 of 5 rijen over zijn hele lichaam. de middelste rij heeft de grootste en meest ronde vlekken. Op de staart liggen deze rijen zo dicht op elkaar, dat ze één rij vormen.

De onderzijde van het lichaam is helder-geel met twee rijen bruine vlekken. Bij de jongere dieren zijn de vlekken het scherpst.

De hoefijzerslang is vrij levendig van aard. Hij jaagt vooral op vogels. Zonder veel moeite achtervolgt hij mussen en andere kleine vogels over de takken van de bomen. Ook klimt hij wel tegen de muren van huizen op, om de nesten onder de goot te bereiken en de jongen op te eten. Ook voedt hij zich met kleine zoogdieren, en dan in het bijzonder met muizen.

Deze slang is veel minder agressief dan de geelgroene toornslang. Hij bijt uitsluitend wanneer men te dichtbij komt. Zijn voorkeur gaat uit naar droge, dorre grond zoals zonovergoten rotsen.

8. De ringslang (Natrix natrix)

Foto: Ratomir Wilkowski

Dit is een slang uit de familie van de gladde slangen(Colubridae).

De soort heeft een groot verspreidingsgebied in Europa en komt ook voor in in de Benelux,

De ringslang is hier in veel streken het enige reptiel, de slang is ongevaarlijk en niet giftig voor de mens, zelfs bij bedreiging is een beet hoogst uitzonderlijk.

De ringslang dankt zijn naam aan de gele vlekken aan weerszijden van de hals, net achter de kop, die aan de bovenzijde soms samenvloeien en doen denken aan een ring maar meestal zowel aan de bovenzijde van de hals als aan de buikzijde onderbroken worden.

De gele kleur kan ook neigen naar oranje of wit. Daarachter is een zwarte vlek aanwezig, die varieert van een band tot een driehoek.

Niet alle exemplaren hebben deze tekening op de nek, ook komen soms geheel zwarte ringslangen voor.

Op de zijkanten van de kop zijn aan de onderzijde vaak gele vlekken tot strepen aanwezig. De ogen zijn relatief groot en hebben een ronde pupil, dit hangt samen met hun leven tijdens de dag.

De basiskleur van de ringslang is licht-tot donkerbruin tot grijs. Op de flanken zijn vaak enkele donkere tot zwarte strepen in de breedte aanwezig, soms onderbroken door twee lichtere lengtestrepen aan de bovenzijde van de flanken.

De ringslang is slank en heeft een lange staart, dit is aan de bovenzijde niet te zien maar aan de onderzijde is de overgang van een enkele rij buikschubben naar meerdere schubbenrijen van de staart duidelijk zichtbaar.

Op de buikschubben is een onregelmatig patroon van zwarte en witte gedeeltes te zien, dat gebruikt kan worden voor de individuele herkenning.

De ringslang kan een lengte bereiken van ongeveer 1 tot 2 meter, afhankelijk van het geslacht, de ondersoort en zelfs de geografische locatie. Mannetjes blijven een derde kleiner dan vrouwtjes.

Het mannetje wordt 80 tot 100 centimeter, het vrouwtje 90 tot 140 centimeter. Incidenteel worden ook wel grotere exemplaren waargenomen die tot meer dan twee meter lang kunnen worden.

De slang voedt zich bijna uitsluitend met amfibieën, vooral kikkers maar ook de larven van salamanders en soms worden padden gegeten.

Ook vissen en soms insecten worden gegeten. Prooidieren worden in één keer verzwolgen.

De panische angst van de mens voor slangen heeft al vele ringslangen het leven gekost. In tegenstelling tot de adder is de ringslang niet giftig. Het is zelfs een zeer schuwe soort die menselijk contact mijdt en altijd zal proberen te vluchten. Het dier zal proberen in het water te geraken en duikt een tijdje onder of zwemt onder water weg. Als er geen water is om in te vluchten verstopt de ringslang zich in holen van andere dieren of vlucht in de bosjes.

Bij bedreiging wordt een stinkende vloeistof afgescheiden door klieren bij de anus en soms laat de slang zijn ontlasting lopen of braakt zijn halfverteerde prooi uit.

Bij verstoring of bedreiging houdt de ringslang zich vaak dood, het is een echte specialist die verschillende trucjes kent om zijn aanvaller te doen denken dat de slang al een tijdje dood is.

Het dier rolt zich op de rug en toont de kwetsbare buikzijde, iets wat levende slangen normaal nooit zouden doen. Het lichaam verslapt en de slang blijft roerloos liggen en spert de bek open, waarbij de tong naar buiten wordt gestoken. De pupillen draaien naar onder en uit de bek komt soms een beetje bloed.

Uit de klieren bij de anus wordt een verschrikkelijk stinkende vloeistof afgescheiden die doet denken aan verregaande verrotting. Veel vijanden van de ringslang eten alleen levende exemplaren en geen rottend aas, ze worden zo gefopt en druipen alsnog af. Zodra de vijand verdwenen is, komt de slang tot leven en vlucht naar een schuilplaats.